Hoe gaat het met de jongvolwassenen in ons land?

Leestijd: 4 minuten

Donderdag 19 juni 2025 – 12:20 uur – Bron: Redactie Binnenland/CBS-Jeroen Duijvestijn – Beeld: Surprising Media

-Heerlen- De leeftijd waarop jongvolwassenen (25-35 jaar) zelfstandig handelen verandert. Krapte op de woningmarkt maakt het moeilijker voor starters om een eerste eigen woning te kopen, flexibele arbeidscontracten verzwakken de zelfstandige economische positie van jonge mensen aan het begin van hun carrière. Jongvolwassenen wonen langer thuis, of keren terug als een relatie verbroken wordt. Maar wat is de norm voor ouderlijke steun? Met nieuwe data van het CBS onderzocht Lonneke van den Berg, onderzoeker bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI), hoe jongvolwassenheid verandert en hoe jongvolwassenen met deze veranderingen omgaan. Haar onderzoek schept helderheid op dit gebied.

Lonneke van den Berg van het NIDI doet onderzoek naar de jongvolwassen levensfase, die zich uitstrekt van 25 tot en met 35 jaar. In 2022 ontving ze de Instituut Gak–KNAW prijs voor haar onderzoeksvoorstel ‘De weg naar volwassenheid in de knoop? De rol van onzekere arbeidsposities voor de leefsituatie en het welzijn van jongvolwassenen.’ In dit onderzoek ontrafelde ze de impact van tijdelijke contracten op de levenslooptransities en het welzijn van jongvolwassenen.

Verschillen tussen jongvolwassenen zijn groot

‘Met name jonge vrouwen zijn in de eerste periode na het uit huis gaan steeds vaker single. Veel belangrijke levensstappen worden langer uitgesteld: uit huis gaan, samenwonen en ook kinderen krijgen. Persoonlijke groei en carrièremotieven spelen daarbij een grote rol, maar ook financiële overwegingen: het is voor jonge stellen steeds moeilijker om bijvoorbeeld een geschikt huis te vinden voor een gezin,’ stelt Van den Berg vast. Ze ziet veel veranderingen in korte tijd en de verschillen tussen diverse groepen jongvolwassenen zijn groot. ‘Dat heeft met heel veel verschillende factoren te maken, zoals opleidingsniveau, sociale achtergrond, cultuur: hoe je naar familie kijkt. Of en in welke mate ouders bijspringen is daarbij heel verschillend.’

Pad naar zelfstandigheid

Hoe jongvolwassenen en ouders over verschillende scenario’s oordelen en waar de norm voor ouderlijke ondersteuning ligt, onderzocht Van den Berg met collega Matthijs Kalmijn aan de hand van een enquête die werd uitgezet in samenwerking met het populairwetenschappelijke tijdschrift Quest. Voor de feiten en data over thema’s als werk, woonsituatie of leeftijd werkt ze samen met het CBS. ‘We weten dat de CBS–cijfers heel compleet en betrouwbaar zijn.’ ‘Overigens werkt het CBS ook veel met enquêtes’, vult Ruben van Gaalen aan. ‘Maar harde data vormen wel de kern voor het kwantitatieve onderzoek naar maatschappelijke trends.’ Van Gaalen is socioloog en demograaf, werkzaam als programmacoördinator demografisch en sociaaleconomisch onderzoek bij het CBS. Daarnaast is hij sinds 2019 als onderzoeker ook verbonden aan het NIDI. Van Gaalen is nauw betrokken bij de onderzoeken van Van den Berg. Van den Berg maakt daarbij dankbaar gebruik van de samengestelde bestanden van het CBS. ‘De databases waarin meerjarige statistieken worden gemaakt zijn voor mijn onderzoek erg waardevol. Dan worden mensen — volledig geanonimiseerd uiteraard — over een periode van tien jaar gevolgd. Die gegevens kunnen gecombineerd worden met de ontwikkelingen van — ook volledig geanonimiseerde — gegevens van bijvoorbeeld ouders en partners.’ Van Gaalen: ‘We willen bij het CBS graag meer inzicht hebben in het pad naar zelfstandigheid van jongvolwassenen. Het is een levensfase waarin de statistieken over onderwijs, welvaart en economische positie bij elkaar komen.’

Grote verschillen

Van den Berg deed onderzoek naar de Nederlandse situatie, maar keek ook over de grens. ‘De culturele verschillen zijn soms groot. In Nederland is zelfontplooiing bijvoorbeeld heel belangrijk. Theoretisch opgeleide mensen vinden het na hun dertigste minder logisch dat ouders nog bijspringen. Praktisch opgeleiden gaan later uit huis en krijgen doorgaans eerder kinderen en maken in die zin wat eerder de stap van jongvolwassen naar volwassen. Maar juist deze groep ondervindt het gebrek aan financiële zekerheid. Als zij het economisch en financieel moeilijk krijgen, wordt hulp van ouders wel weer logisch gevonden.’ Onder lagere inkomensgroepen zullen de mogelijkheden om dit te doen beperkter zijn. Daar wordt ongelijkheid zichtbaar die zichzelf niet oplost.

Moeders iets ouder bij geboorte eerste kind

Van den Berg is niet de eerste die zich in de trends van jongvolwassenen verdiept. NIDI–collega Daniël van Wijk schreef twee jaar geleden een proefschrift over de relatie tussen de economische positie van jongvolwassenen en hun leeftijd bij het krijgen van kinderen. Van Wijk: ‘De hoofdconclusie is dat er in ons land een sterk verband bestaat tussen het hebben van een goede economische positie en de geboorte van het eerste kind. Zowel mannen als vrouwen willen een baan hebben voordat ze een eerste kind krijgen, liefst een baan met een vast contract. Ook willen ze voldoende inkomen hebben. Mensen die geen vaste baan hebben en onvoldoende inkomen stellen het krijgen van een kind uit.’ Recent onderzoek van het CBS laat zien dat de gemiddelde leeftijd waarop vrouwen voor het eerst moeder worden in 2024 iets is gestegen, tot 30,4 jaar. In 2023 was dat 30,3 jaar.

Toetsbare conclusies

Onderzoek naar ontwikkelingen in de levensloop van jongvolwassenen is erg relevant voor het doen van bevolkingsprognoses. De samenwerking tussen het NIDI en het CBS ligt daarom voor de hand. ‘We vullen elkaar goed aan en kunnen daardoor heel precies zijn in onze beschrijvingen van trends,’ zegt Van Gaalen. ‘Statistisch onderzoek en sociaalwetenschappelijk onderzoek naar demografische ontwikkelingen leggen trends bloot die heel waardevol kunnen zijn voor de ontwikkeling op tal van beleidsterreinen. Toch is voorzichtigheid geboden’, aldus Van Gaalen. ‘We kunnen feiten beschrijven, maar moeten altijd heel duidelijk zijn over alles wat we niet precies weten.’ Van den Berg bevestigt dat: ‘Conclusies trek ik alleen als ik ze kan toetsen.’