Sloop van een kerkgebouw levert bijna altijd meer op dan herbestemming
-’s Gravenhage- In de periode 2025-2030 zal een groot deel van de kerkgebouwen in Nederland de deuren sluiten. Het gevolg zal dan zijn sloop in plaats van herbestemming. Hebben kerkgebouwen nog wel een maatschappelijke meerwaarde of zijn het lastige subsidieslurpers?
Sluiting en herbestemming van kerkgebouwen is vrijwel altijd een lokale aangelegenheid, met hoogoplopende discussies. Mensen willen ‘hun’ kerk niet missen, maar komen er ook niet. Tot op heden is vrijwel altijd de wens om te komen tot herbestemming, zoals wonen, cultuur of handel, terwijl er minder vaak gedacht wordt aan sloop, terwijl in de meeste gevallen, tot op heden, is gebleken dat herbestemming van kerkgebouwen vaker mislukt dan goed afloopt.
In een studie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed uit 2008 ging men er van uit dat eenderde van de kerkgebouwen rond 2020 zou leegstaan. Deze studie stamt van voor de financiële crisis, waardoor in werkelijkheid het aantal lege kerken groter is. De financiële crisis heeft geleid tot minder inkomsten voor kerkgemeenschappen en een waardedaling van religieus erfgoed. Naast de teruglopende inkomsten worden investeringen in onderhoud, renovatie en veiligheid van de gebouwen steeds hoger. De gebouwen worden intussen almaar ouder. De oorlog Oekraïne-Rusland zorgde onverwacht voor nóg een tegenslag: explosieve stijging stookkosten.
Niet alleen de financiële crisis zorgt voor teruglopende inkomsten, óók het teruglopende aantal kerkbezoekers – die ook steeds ouder worden – is van invloed. Door de financiële problemen van kerkgenootschappen en het verouderende erfgoed zijn kerkbesturen genoodzaakt na te denken over de toekomst van hun kerkgebouw(en). Vijf factoren spelen een belangrijke rol in de keuze voor herbestemming of sloop. Uit een analyse van deze factoren blijkt dat diverse prikkels aanwezig zijn die er voor zorgen dat kerkgebouwen eerder zullen worden gesloopt dan herbestemd.
1. Religieuze sentimenten
Religieuze gevoeligheden spelen bijna altijd een (hoofd)rol. In het verleden zijn kerkgebouwen herbestemd als tapijthal (St. Michaelkerk in Blokker), feestzaal (Sint Josephkerk in Den Bosch), supermarkt (Bernadettekerk in Helmond) of moskee (St. Ignatiuskerk in Amsterdam). In veel besluitvormingsprocessen is de angst groot dat een dergelijke niet-profane functie in het kerkgebouw komt. Het besluit een kerkgebouw simpelweg te slopen, geeft de meeste zekerheid. Voor bepaalde geloofsgemeenschappen is zelfs een buurtfunctie onbespreekbaar omdat dan de kans bestaat dat moslims de voormalige kerk gebruiken.
Wat wel of niet als een profane functie wordt gezien hangt af van de visie van de geloofsgemeenschap. Tussen de katholieke en protestantse opvatting bestaan fundamentele verschillen. De katholieke opvatting van een kerkgebouw is dat het een Domus Dei is – het huis van God, een gewijde heilige ruimte. Zelfs na ontwijding van een kerkgebouw ligt een niet-religieuze functie voor katholieken relatief gevoelig. De protestantse visie op een kerkgebouw laat meer ruimte voor een eventuele herbestemming. De protestanten zien een kerkgebouw over het algemeen als een ontmoetingsplek, een plek voor discussie over geloof. In de praktijk is duidelijk waarneembaar dat van de leegstaande kerken, een groter aantal voormalig protestante kerken wordt herbestemd.
2. Financiële prikkels
Dit is de meest sterke prikkel. Sloop van een kerkgebouw levert bijna altijd meer op dan herbestemming. De verdiencapaciteit is groter wanneer een projectontwikkelaar op kale grond (vaak op een centraal gelegen plek) dure appartementen kan bouwen. De inkomsten van de verkoop rekent de ontwikkelaar door in zijn bod op de grond (en de kerk). Een ontwikkelaar die wil herbestemmen heeft vaak minder verdiencapaciteit (lastig om opbrengst per vierkante meter te optimaliseren) en rekent financiële en bouwtechnische onzekerheden door in een lager bod op de grond.
Specifieke spelregels voor herbestemming van monumentaal religieus erfgoed zal een ontwikkelaar doen besluiten nog lager te bieden. De fragiele financiële situatie van kerkgenootschappen leidt ertoe dat vaak voor sloop wordt gekozen. Omdat katholieke kerkgebouwen bij bisdommen in een vastgoedportefeuille zitten, is de financiële prikkel sterker omdat door het selectief afstoten van gebouwen middelen kunnen worden vrijgemaakt voor instandhouding van andere kerkgebouwen.
3. Organisatorische problemen
De verkoper van een kerkgebouw is soms geneigd andere partijen buiten te sluiten wanneer wordt besloten over de toekomst van een kerkgebouw. Veel religieuze besluitvormingsprocessen hebben het karakter van een black box waarbij de verkopende en kopende partij andere actoren op afstand houden – ze lijken bang om de controle te verliezen over de situatie. Een andere bepalende factor is de organisatie van de kerk. Protestantse kerken kennen per definitie een decentrale organisatiestructuur: lokale kerkgemeenschappen besluiten over de toekomst van het gebouw. De katholieke kerk kent een hiërarchische opbouw, waarin de bisschop de beslissingsbevoegdheid heeft over het religieus erfgoed. Het is opvallend om te zien dat tussen de verschillende bisschoppen de meningen sterk uiteenlopen, wat wel of niet als een profane nieuwe functie wordt gezien. Hoe conservatiever de visie van de bisschop, des te minder kerken worden herbestemd. Daarbij is binnen de katholieke kerk de laatste jaren een proces van centralisatie gaande. Parochies worden samengevoegd en kerkgebouwen worden selectief afgestoten. De reorganisatie vormt een krachtige prikkel om kerkgebouwen te slopen.
4. Politiek gevoelig
Politici zijn over het algemeen terughoudend in het bemoeien met kerkgerelateerde zaken. Bestuurders zijn zich er van bewust dat inmenging vaak betekent dat ook meebetaald moet worden aan de herbestemming. Daarnaast zien politici ook in, dat je van elke kerk geen cultureel centrum kunt maken, het zou tenslotte kapitalen aan cultuursubsidies betekenen, nog afgezien van het feit dat men een overschot aan cultuurcentra krijgt.
De terughoudendheid van politici kan betekenen dat zij er pas mee in aanraking komen wanneer een sloopaanvraag voor een kerkgebouw wordt gedaan. De sloopaanvraag kan alleen worden afgewezen als niet wordt voldaan aan specifieke eisen. Omdat deze eisen ook bekend zijn bij de kopende en verkopende partij, is afwijzen van de sloopaanvraag vaak lastig. Het bestemmingsplan lijkt een sterk instrument om sloop te voorkomen, maar dat blijkt in praktijk niet zo te zijn. Een woonbestemming geven op een leeggekomen kerk lijkt, zeker in tijden van woningnood, een optie. Helaas blijkt uit gegevens van kadaster en makelaardijen, dat veel kopers van een kerk of deel daarvan, na enige tijd spijt hebben van hun aankoop. Veelal zijn de onderhoudskosten te laag ingeschat en kampt men met woonongemak, de meest gehoorde is: “het pand is niet warm te stoken”.
Kerkgebouwen kunnen een ‘kettingbeding’ hebben, een contractafspraak tussen de koper en verkoper van vastgoed, die als het ware wordt doorgegeven wanneer het gebouw een nieuwe eigenaar krijgt. Voorbeelden van dergelijke afspraken zijn dat een bepaalde grafsteen in de kerk altijd bewaard en beheerd moet blijven, of dat het altaar niet verplaatst mag worden. Een kettingbeding kan de herbestemmingsmogelijkheden flink beperken. Een andere juridische factor is de monumentenstatus. Wanneer een kerkgebouw wordt aangewezen als monument kan het niet meer gesloopt worden. In praktijk komt het voor dat monumentenaanvragen worden gedaan door actiegroepen, bewoners-en belangenverenigingen die sloop willen voorkomen. Het komt regelmatig voor dat actiegroepen en kerkgenootschappen naar de rechter gaan en dat actiegroepen de unieke waarde van het kerkgebouw proberen aan te tonen, terwijl de eigenaar poogt aan te tonen dat het kerkgebouw nauwelijks waarde heeft.
De monumentenstatus wordt vaak als laatste redmiddel gezien om het gebouw te bewaren, maar toekenning van de monumentenstatus kan enorme impact hebben op de eigendomswaarde van het gebouw. De monumentenaanwijzing kan als het ‘collectiviseren’ van een privaat object worden gezien. Dit is een wezenlijk punt van discussie: is het kerkgebouw eigendom van een selectieve groep gelovigen en mogen zij over de toekomst van het gebouw beslissen, of is het gebouw van maatschappelijke waarde?
Het nieuwe kabinet zal in de komende regeerperiode te maken krijgen met een snel oplopende leegstand van kerkgebouwen. Steeds vaker zal er een beroep, op de lokale en landelijke overheid, worden gedaan om de dure gebouwen te onderhouden. Gelijktijdig komen, door het voortschrijden van de tijd, steeds meer gebouwen in aanmerking om tot monument te worden verklaard, te beginnen met architectuur uit de na-oorlogse jaren 50 periode. Een knappe minister van Cultuur die daar miljarden voor vrij kan en wil maken. Hoe imposant de gebouwen ook zijn, het gros is niet te redden en rest slechts de sloopkogel.